Industrialisatie
Lange tijd waren er in de Liemers allerlei kleine bedrijfjes die landbouwproducten verwerkten. Dit veranderde in de negentiende eeuw. Dankzij de aanwezigheid van rivierklei, goede verbindingen via water en goedkope arbeidskrachten ontstonden steenfabrieken. Dankzij de aanwezigheid van oer of ijzerhoudende lagen in de grond van Bergh en Wehl kon ijzererts gewonnen worden en konden ijzerfabrieken ontstaan.
Baksteenfabricage
De baksteenfabricage was de belangrijkste tak van nijverheid. Omstreeks 1850 telde de Liemers 41 steenfabrieken: 29 fabrieken lagen aan de grote rivieren Rijn en IJssel, 12 in de meer afgelegen zandgemeenten. In Herwen, Aerdt en Pannerden stonden zes steenfabrieken. In 1851 werkten er 50 arbeiders, in 1901 476. De arbeiders vulden hun inkomsten uit de landbouw aan met de verdiensten uit de steenfabrieken, vooral in de wintertijd. Het kapitaal voor de fabrieken kwam meestal van grote boeren en adellijke heren.
IJzerindustrie
De ijzerindustrie concentreerde zich in Ulft en Genderingen. In deze industrie werkten omstreeks 1850 al 225 mannen, een halve eeuw later 346. In 1885 kwam er een tweede ijzergieterij. Deze werd enige tijd later aangevuld met een emailleerinrichting. Het productieproces van de ijzerfabrieken stagneerde als de arbeiders moesten helpen bij het bewerken van het land en bij het oogsten.
Mechanisatie
Van mechanisatie was vrij laat sprake. Omstreeks 1875 kende de Liemers nog maar zes bedrijven die een stoommachine hadden: een ijzergieterij, een fabriek stoomtuig en een stoomkorenmolen in Genderingen, een leerlooierij in Herwen/Aerdt, een meelfabriek in Westervoort en de Spoorwegen in Zevenaar. De gemeenten in de Liemers vonden het onnodig industrie aan te trekken. Mensen die in fabrieken wilden werken, moesten maar naar Emmerik gaan. De meeste mensen vonden hun bestaan in de landbouw.
Inkt
In 1904 huurde Max van Gimborn een oude veeschuur in Zevenaar. Hij maakte er zijn eigen inkt. Ook gebruikte hij de ruimtes om producten op te slaan die voor hem in Emmerik gefabriceerd waren. Met paard en wagen werden deze producten in Emmerik opgehaald. Volgens de overlevering namen bij koud weer de vrachtrijder en zijn medewerker nog wel eens een borreltje en stonden ze niet al te stevig op de benen als ze in Zevenaar arriveerden. Het bedrijf kon snel groeien dankzij de komst van elektriciteit (in 1915) en de professionalisering van de communicatie per telefoon. In 1916 werkten er 22 mannen en 18 jongens van rond de tien jaar.
Tabak
Door de Eerste Wereldoorlog verslechterde de economische situatie in Duitsland sterk. Veel Zevenaarders die in het Ruhrgebied woonden en werkten, keerden terug. Een enkeling vond werk in de agrarische sector, bij de dienstverlening en in de seizoenarbeid op de steenfabrieken langs IJssel en Rijn. Wie geen baan vond, zat zonder inkomen. Willem Carel Buschhammer vatte het plan op om in zijn leegstaande tabaksloodsen een sigarettenfabriek te beginnen. Hij had goede contacten met Kiazim Emin, een rijke Turkse tabakshandelaar van internationale vermaardheid. Deze handelaar zag wel wat in het vestigen van een sigarettenfabriek in Zevenaar. Op 2 maart 1920 verleende koningin Wilhelmina toestemming tot oprichting van een naamloze vennootschap met de naam Turmac (Turkish Macedonian Tobacco Company). In mei werd in twee hallen begonnen met drie sigarettenmachines, twee zeefmachines en twee messenslijpmachines. Al gauw bedroeg de productie 300.000 ‘geurige Oriëntsigaretten’ per dag ofwel 75 miljoen per jaar.
Met de komst van Turmac rekende Zevenaar af met het landbouwverleden. De tabaksgeur kreeg al snel de overhand op de geur van mest en hooi en van de stank van de toen nog niet gedempte stadsgrachten. Turmac werd een grote werkgever voor Zevenaar en omgeving. In 1921 werkten er 33 mannen en drie jongens en maar liefst 52 vrouwen en 188 meisjes onder de zestien jaar. In 1933 werkten er 1154 mensen: de mannen voornamelijk als machinebedienaar en monteur, de vrouwen als inpakster en de kinderen als losmakers van de tabak. Vooral vrouwen en kinderen werden tewerkgesteld vanwege de lage loonkosten. Elke dag werkte ieder 8½ uur en op zaterdag nog eens 4½ uur.
Leen den Besten
Literatuur
Leen den Besten, ‘Turmac, Rothmans en BAT kwamen en gingen’, in: Old Senders Ni-js, 2013 nr. 4, 937-941.
Leen den Besten, Gimborn – Pelikan. Een wereldspeler in Zevenaar, Zevenaar: Cultuurhistorische Vereniging Zevenaar, 2015.
J.W. van Petersen & W. Zondervan, Oude ambachten en bedrijven achter Rijn en IJssel, Zutphen: De Walburgpers 1972.
Jan B. Smit, De sociaal-economische ontwikkeling van de regio Liemers (1815-1940), Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2010.