Zuivelfabrieken en landbouwcoöperaties
West Europa werd eind jaren zeventig van de negentiende eeuw overspoeld door goedkope landbouwproducten uit onder meer Amerika en Rusland. Hierdoor daalden de landbouwprijzen scherp en ontstond de bekende ‘landbouwcrisis’ in de jaren 1880 – 1895. Er moest naar andere mogelijkheden worden gezocht. Voor de boeren op de zandgronden werd het houden van vee een goed alternatief. De uitbreiding van de veehouderij betekende een toename van de melkproductie. De verwerking ervan, oorspronkelijk op de boerderij, werd al vrij spoedig overgenomen door de vele opgerichte zuivelfabrieken. De zuivelindustrie, zoals we die thans kennen, heeft zich geworteld in deze periode. Verder groeide door de landbouwcrisis het besef dat meer moest worden gedaan voor alle boeren, zowel materieel als immaterieel.
Zuivelfabrieken
Tot 1890 karnden de meeste boeren in de Liemers thuis op de boerderij. De boter werd in hoofdzaak afgezet op de Arnhemse markt; daarnaast was er een bescheiden export naar Duitsland en Engeland. Het eerste bekende boterfabriekje in de Liemers stond in Netterden (gem. Gendringen) en was in 1886 van start gegaan. Het werd beschreven als ‘Stoom-Zuivelboerderij’ en was eigendom van Th. Wessels. De eerste stoomzuivelfabriek op coöperatieve grondslag in Gelderland was de ’Didamsche Coöperatieve Roomboterfabriek’. De oprichting daarvan vond plaats in 1891 en was een gevolg van een bezoek in 1890 van Reijers, Jansen en Thuis uit Didam aan diverse Friese zuivelfabrieken. Bij de acte van oprichting tekenden 101 leden, waarvan 68 ingezetenen uit Didam, 19 uit Zeddam en 14 uit Wehl. Vervolgens kwamen er zuivelfabrieken in de Liemerse gemeenten Zevenaar (1892/1893), Angerlo (1893), Wehl (1894), Herwen en Aerdt (1906), Gendringen (1906), Zeddam (1911), Groessen (1911), Lobith (1918) en Duiven (1931).
Oprichten van coöperaties
De boerengemeenschap was door de landbouwcrisis tot het besef gekomen dat hun individuele krachten en middelen tekort schoten en er meer en beter moest worden samengewerkt. Daartoe werd in 1896 de ‘Nederlandschen Boerenbond’ opgericht. Haar doelstellingen waren - kort samengevat – coöperatieve inkoop van veevoer, zaaigoed, pootgoed en meststoffen, alsmede de oprichting van boerenleenbanken en het invoeren van collectieve verzekeringen. Voorzitter van de Nederlandse Boerenbond was Ludovicus F.J.H.M ridder de van der Schueren uit Zevenaar en secretaris was Bernardus J. Hulshof, burgemeester van Didam. Nog in hetzelfde jaar werd de provinciale afdeling, de ‘Geldersche Boerenbond’, opgericht en daarna volgden afdelingen per gemeente. In Didam al in hetzelfde jaar, te weten 20 december 1896. In sommige plaatsen was de Boerenbond een echte katholieke vereniging, met de kapelaan of pastoor als geestelijk adviseur. Dit was mede de reden voor protestantse boeren om nieuwe verenigingen op te richten. Zo ontstond in 1908 in Didam – naast de afdeling Didam van de Boerenbond - de Coöperatieve Verbruikersvereniging ‘De Vruchtboom’. In het streven naar een puur katholieke organisatie werd op initiatief van de leiders van het Aartsbisdom Utrecht in 1917 de Aartsdiocesane Boeren- en Tuindersbond (ABTB) opgericht.
Coöperatieve boerenleenbanken
Vanuit het gedachtengoed van de Duitser Raiffeisen en door bemiddeling van de Provinciale Gelderse Boerenbond werd in 1897 in Didam de Coöperatieve Boerenleenbank opgericht. Kort daarna werden ook in Angerlo en Netterden (gem. Gendringen) boerenleenbanken gevestigd. Deze drie Liemerse boerenleenbanken vormden, samen met boerenleenbanken in Uithoorn, Wognum en Berkhout de basis voor de in juni 1898 opgerichte ‘Coöperatieve Vereeniging van Raiffeisenbanken en Landbouwverenigingen’. Deze centrale bank was gevestigd in Utrecht. Het was in principe een neutrale bank, maar feitelijk protestants-christelijk. In datzelfde jaar werd in Eindhoven de katholieke ‘Coöperatieve Centrale Boerenleenbank’ opgericht. Vervolgens verliep de oprichting van boerenleenbanken in de Liemers snel. In het begin van de twintigste eeuw volgden Zevenaar (1900), Azewijn (1901), Zeddam (1902), Wehl (1902), Duiven (1903), Herwen en Aerdt (1903), ’s-Heerenberg (1903), Babberich (1906), Beek (1906) en Westervoort (1908). Beide centrale banken zijn in 1972 gefuseerd onder de naam Rabobank.
Theo te Wil
Literatuur
Lankveld, Jos M.G., Zuivelfabrieken kwamen en gingen
Smit, Jan B., Sporen van Moderniteit, de sociaal-economische ontwikkeling van de regio Liemers (1815-1940)
Stevens, Henk, De maalderijen van Didam
Geschiedenis Rabobank (www.rabobank.com)
De Raiffeisen-bode van juni 1938 (40 jarig bestaan)