Accessibility Tools

Skip to main content

Je moet geluk hebben om te overleven

Als Eef Sweers (1930) erop terugkijkt hoe goed hun gezin door de oorlog kwam, denkt hij vooral aan de vooruitziende blik van zijn vader (Albert Sweers). Het gezin woonde aan de Grietsestraat in Zevenaar en maakte het bombardement van 1945 van dichtbij mee.


Rikketikke tikke tik

Acht februari 1945, het was 10 uur. We gingen koffie drinken en zaten net aan tafel. Ineens hoorden we een vliegtuig en rikketikke tikke tik: mitrailleurvuur. Gauw als de donder naar de gewelvenkelder. Mijn moeder (Anna Sweers-Willemsen), nichtje en ik rénden de kelder in. Mijn vader liep achter mij, toen ik binnen was sloeg het trapje naar de kelder met een klap dicht. Vader probeerde het open te trekken. Het zat helemaal klem, hij kon het onmogelijk opentrekken. Er begon puin te vallen, mijn vader en de laatste man die nog bij ons werkte renden weg en schuilden ergens.

Overal puin

Wij waren met zijn drieën in de kelder. Vader had grote planken tegen het plafond van de kelder gezet met stevige stutten eronder. Door het ontploffen van de bom schoten de stutten eronderuit, we hebben ze zo goed als ging weer schuin terug gezet. Gelukkig hielden de stutten het zodat het niet instortte, anders waren we dood geweest. Het deurtje bij de ingang zat klem. We konden er daar niet uit. Aan de zijkant zat een raam. Vader had de tralies ervoor weg gezaagd. We konden er met moeite uitkomen. Eenmaal buiten zagen we overal puin.

De impact van de explosie

Het huis naast ons, van de familie Jansen, was totaal verdwenen. Op de plaats waar het huis had gestaan was een enorme kuil! Deze was wel vijf meter diep en onderin stond water. Het huis was getroffen door een dieptebom. De klei die onder hun huis had gezeten was door de explosie op ons dak gevallen samen met veel puin. Het gewicht was zó zwaar dat het dak was ingestort. Het puin was door het plafond van de slaapkamers gegaan en was op de dikke plankenvloeren van de slaapkamers blijven liggen. Boven lag alles plat en bedolven onder een meter klei. In keuken, de kamer en de stallen was alles nog heel.

Ze lág daar gewoon

Vader rende rond om te kijken of er mensen onder het puin lagen. Ineens zag hij een mouw uit het puin steken. Het was de buurman, wist hij. Hij had hem 's morgens nog gezien met zijn kaki jasje aan, want hij was melkboer. Vader groef hem onder het puin vandaan. Hij leefde nog. De man was er slecht aan toe: hij is naar het ziekenhuis gebracht, daar heeft hij lang gelegen maar gelukkig heeft hij het overleefd. Achter het huis lag hun dochtertje, twee jaar oud. Ik kan nog niet begrijpen hoe ze daar is gekomen. Ze lág daar gewoon... dood.

Wat een ellende

Mevrouw Jansen werd in het puin gevonden, ze was dood. Andere overburen - mevrouw Boddé, haar dochter en haar kleindochtertje - waren ook naar de kelder van de familie Janssen gerend. Ze dachten dat die veiliger was dan hun eigen kelder. Maar helaas: daar viel de bom. Mevrouw Boddé is omgekomen. Ook bij onze buren, de familie ter Voert, is een dochter gestorven. Aan de andere kant van ons woonde de smid van Ditshuizen. Zijn vrouw en twee kinderen kwamen om. Ze lagen onder het puin. Veel van de twaalf slachtoffers die tijdens het bombardement omkwamen, zijn een aantal dagen later begraven, in één rouwdienst. Ieder in een eigen graf. Wat een ellende.

Geknapt als luciferhoutjes

De muren van ons sterke, oude huis stonden nog overeind. Het dak had grote, dikke balken, maar die waren geknapt als luciferhoutjes! Als het een gewoon huis was geweest, was het zeker helemaal ingestort. Tijdens het bombardement waren mijn broers, Bertus en Harrie, net naar de overburen om water te halen. De waterleiding functioneerde niet meer. Daardoor moest ieder water oppompen. Ons water mochten we niet gebruiken. Er waren vroeger koeien begraven die aan de pest zijn gestorven. Daar gooiden ze toen giftige creoline over. Mijn broers hebben bij de overburen geschuild. Ze hebben het allen overleefd, evenals onze acht paarden, de koeien, het varken en de kippen!

Je moet geluk hebben om te overleven

We hadden geluksengeltjes op onze schouder zitten, denk ik. Maar we konden daar niet blijven wonen. Ik heb in 1945 geleerd dat je geluk moet hebben om te overleven. Eerst het bombardement, later stond ik met mijn tante in de boomgaard toen er een vliegtuig aankwam. Ze schoten op ons. De granaatsplinters vlogen door de takken van de boom heen en die vielen eraf. Wij stonden eronder. Wij hadden niets!