Accessibility Tools

Skip to main content

Geloofsvrijheid in de Kleefse Erflanden

Toen op 25 maart 1609 hertog Johan Willem van Kleef kinderloos overleed, stierf daarmee het hertogelijk huis uit. Dat Johan Willem de laatste telg uit het geslacht zou zijn was al een aantal jaren duidelijk en in een door godsdienststrijd verdeeld Europa hing de vraag in de lucht wie de eigenaar zou worden van de rijke Kleefse Erflanden. Er waren verschillende kandidaten.

De keurvorst en paltsgraaf

Keizer Matthias dacht dat nu het Kleefse huis was uitgestorven de Erflanden automatisch terugvielen aan de keizer. Johan Willem had vier zussen. Zij of hun familie maakten aanspraken op de Kleefse landen. Keurvorst Johann Sigismund van Brandenburg en zijn oom paltsgraaf Philip Ludwig van Neuburg gingen tot actie over. Begin april claimden zij samen de Kleefse Erflanden en op 11 juni sloten beide heren het Verdrag van Dortmund. Vanaf dat moment gingen zij samen als de zogenaamde Possiderende Vorsten de erflanden regeren. Zowel Johann Sigismund als Philip Ludwig waren lid van de lutherse kerk. Het lag dus voor de hand dat - volgens het Verdrag van Augsburg van 1555 - de bewoners van de Kleefse Erflanden over zouden gaan naar deze godsdienst. Voorlopig was de politieke en militaire situatie echter dermate onzeker, dat de Brandenburgse keurvorst en de Neuburgse paltsgraaf hun handen vol hadden aan het handhaven van hun machtspositie binnen de Kleefse Erflanden.

Religie en politiek

De religieuze eenheid zou maar een paar jaar stand houden. In 1613 werd Wolfgang Wilhelm (de opvolger van paltsgraaf Philip Ludwig) in het grootste geheim katholiek. Tegelijkertijd had er in Brandenburg op godsdienstig gebied een aardverschuiving plaats gevonden. Hoewel de bevolking van Brandenburg grotendeels luthers was, besloot keurvorst Johann Sigismund met Kerstmis 1613 calvinistisch te worden. De godsdienstige eenheid van 1609 was dus in de zomer van 1614 helemaal verdwenen. Het werd duidelijk dat het gezamenlijke bestuur van Johann Sigismund en Wolfgang Wilhelm niet langer stand kon houden. Immers speelde godsdienst destijds een zeer belangrijke, zo niet overheersende rol in politiek. In oktober begonnen de beide Possiderende Vorsten in de stad Xanten te onderhandelen en dat resulteerde op 12 november 1614 in het Verdrag van Xanten.

Verdrag van Xanten

In het Verdrag van Xanten werd een aantal zaken bepaald. Kleef, Mark, Ravenstein en Ravensberg zouden door Brandenburg vanuit de stad Kleef worden bestuurd. Het zuidelijk deel van de erflanden Gulik en Berg vielen toe aan Wolfgang Wilhelm van Palts Neuburg. Deze gebieden zouden voortaan vanuit Düsseldorf worden geregeerd. Dit was niet het interessantste deel van het verdrag. Er werd namelijk ook bepaald dat zowel de katholieken als de protestanten in de Kleefse Erflanden vrij waren hun geloof uit te mogen oefenen. De positie van de katholieken in het noordelijke, door Brandenburg bestuurde gedeelte zou worden beschermd door de Paltsgraaf terwijl de protestanten in het zuiden konden rekenen op de bescherming van de keurvorst van Brandenburg.

Unieke enclaves

Hierdoor ontstond een unieke situatie. Terwijl elders in Europa per gebied of land maar één godsdienst was toegestaan konden in de Kleefse Erflanden beide godsdiensten naast elkaar bestaan. Dat wil overigens niet zeggen dat de aanhangers van de beide religies begrip voor elkaar hadden; verre van dat. Het kwam in de Kleefse Erflanden regelmatig tot conflicten tussen de aanhangers van de beide geloven waarbij men geweld niet uit de weg ging. Voor de in 1614 overwegend katholieke Kleefse enclaves betekende het verdrag dat de katholieken hun geloof ongehinderd konden blijven uitoefenen en dat de bestaande katholieke kerken hun eigendom bleven. De keurvorsten van Brandenburg - en vanaf 1701 de Pruisische koningen - voerden echter wel een politiek die erop gericht was hun calvinistische geloofsgenoten te bevoordelen. Geleidelijk aan werd de bestuurlijke macht van de katholieken steeds meer beperkt om uiteindelijk vrijwel geheel te verdwijnen. De grotendeel arme katholieke ingezetenen werden zeker in de 18e eeuw bestuurd door een kleine maar (invloed)rijke protestante minderheid.