Als kinderen speelden we tussen de koeienstront
Henk Huuskes werd begin 1931 geboren. Zijn ouders waren al wat ouder en Henk bleef enig kind. Met nog drie andere gezinnen woonde het gezin van Henk op De Gemeint: gemeenschappelijke grond. In de jaren dertig was het crisis. Met bonnen van de steun kwam het gezin Huuskes aan blikken vlees en margarine. Maar ook elders in het dorp was de crisis merkbaar. Henk verhaalt over hoe hij deze tijd heeft ervaren.
Toine van de Lisdonk
Henk Huuskes werd begin 1931 geboren. Zijn ouders waren al wat ouder en Henk bleef enig kind. Met nog drie andere gezinnen woonde het gezin van Henk op De Gemeint: gemeenschappelijke grond. In de jaren dertig was het crisis. Met bonnen van de steun kwam het gezin Huuskes aan blikken vlees en margarine. Maar ook elders in het dorp was de crisis merkbaar. Henk verhaalt over hoe hij deze tijd heeft ervaren.
Opgroeien in het geïsoleerde Giesbeek van de jaren ’30
Henk Huuskes werd begin 1931 geboren. Zijn ouders waren al wat ouder en Henk bleef enig kind. Met nog drie andere gezinnen woonde het gezin van Henk op De Gemeint: gemeenschappelijke grond. In de jaren dertig was het crisis. Met bonnen van de steun kwam het gezin Huuskes aan blikken vlees en margarine. Maar ook elders in het dorp was de crisis merkbaar. Henk verhaalt over hoe hij deze tijd heeft ervaren.
Een oude hut
“Toen ik geboren ben woonden mijn vader, moeder en een broer van mijn moeder op De Gemeint in Giesbeek. Aan De Gemeint woonden toentertijd vijf gezinnen: twee gezinnen Huuskes, twee gezinnen Rooding en ene Wieggers. In de andere helft van een dubbel woonhuis woonden ome Willem en tante Aaltje. Die hadden een gezin met een stuk of zes kinderen. Ons huis was van ‘vroegerheer’ een oud huis, ‘een oude hut’ en ‘eers’ werd daar wat aangebouwd. Je had uiteraard helemaal geen licht, geen waterleiding, geen telefoon. Iedereen had een stukje grond en een vèrken. Zo nu en dan werd er een kip of een konijn geslacht.
Niet op de dijk
Als kinderen speelden we tussen de koeien en de geiten en tussen de koeienstront. We mochten toen we klein waren niet op de dijk komen. O God nee, we moesten op de Gemeint blijven, beschermd. We konden wel rondstruinen in die weilanden. Daar gingen we bloemen plukken en in bomen klimmen. Het Gemeintspad was dichtbij. Dat liep zo van het klooster naar beneden, naar een bruggetje ’t Vonder’. En dan kwam je op de Gemeint, gemeenschappelijke grond. Het pad liep langs ons en dan langs Rooding verder naar Wieggers.
Crisistijd
We gingen met een knol en een wortel naar school. Het was crisistijd. Het leven werd ‘slimmer’; je kon niks meer kopen. Mijn moeder maakte een jas van de mantel van mijn oma. Zulk soort dingen. Iedereen had klompen aan in de school. Er stond een nummer op de kapstok bij de jas en daar moesten de klompen onder staan. In Gies waren er twee slagers. Die hadden niks te doen in het dorp. Als het Pasen was kwam Slager Berens of Slager Witjes langs of de mensen een stukje vlees wilden kopen. Als ze genoeg belangstellenden hadden konden ze het zich veroorloven om een koe te slachten met Pasen. Anders kon dat niet.
Naar school
Toen ik in de eerste klas zat bij juffrouw Eijmans, is prinses Beatrix geboren. Al die ‘blagen’, zeg maar een paar honderd, kregen een beker met chocolademelk. Die werd toen geleverd vanuit de boterfabriek uit Angerlo. Elke zondagmorgen ging ik om tien uur met mijn vader naar de hoogmis in de kerk. Ik moest altijd mee, want ik woonde er bovenop. Ook als je naar school ging, moest je naar de kerk. Dat was om 8 uur ‘s morgens voordat de school begon en dat duurde een goed half uur. Er werd altijd notitie van gehouden. Als je er niet was, kwam op het rapport te staan: ‘kerkverzuim’.
Op de bon
Mijn vader bonnetjes van de steun. Daarmee kon je bij ‘Schutje’, slager Witjes, een paar blikken vlees halen. En bij Sanders haalden wij margarine van de steun. In de zomerdag ging ik met een vriendje, Wim Beekman, het Gemeintspad over en dan langs de molen om eerst bij Sanders margarine te halen en dan naar Slager Witjes aan de Meentsestraat voor vlees in blik. We gingen vaak ook nog naar een tante achter in de Meentsestraat. Van haar kreeg je altijd lekkere appeltjes. Bij elkaar waren we onderhand twee uur onderweg. Dus dan kun je wel nagaan wat er gebeurt als het 25 graden is. De boter lag plat in de tas en de dellen hingen eraan. Bij de muur van het Klooster probeerden we het pakje weer zo’n beetje vierkant te maken. Mijn moeder zei: ’Je moet ook eerst naar Schutje gaan: eerst vlees halen en dan pas die margarine.’”
Interviewer en auteur: Toine van de Lisdonk