Accessibility Tools

Skip to main content

Poging tot vernietiging van het joodse volk

In het begin van 1939 verklaarde Adolf Hitler dat een nieuwe oorlog het begin van ‘de vernietiging van het joodse ras’ zou betekenen. Vrijwel ieder vatte zijn woorden op als retoriek, temeer omdat hij alsmaar riep dat hij iedereen en alles zou vernietigen.

Anti-joodse maatregelen

Na de Duitse bezetting in mei 1940 koesterden veel joden weinig of geen illusies meer over hun toekomst. In Duitsland waren alle joden al uit openbare functies verwijderd en was het onderwijs en het hele wetenschappelijke en culturele leven tot een voor hen verboden gebied verklaard. In Nederland volgden direct na de bezetting ook anti-joodse maatregelen: in oktober 1940 moesten alle ambtenaren, juristen, onderwijzers, docenten en schoolbesturen de ariërverklaring invullen, waarbij ze moesten vermelden of hun ouders of voorouders van joodse afkomst waren. Gaven ze onjuiste informatie, dan wachtte hen ontslag op staande voet. Een tiental ambtenaren en onderwijzers doorzag dat de nazi’s zo precies konden nagaan wie wel en wie niet joods was en weigerde te tekenen. De overigen – joden en niet-joden - tekenden zonder noemenswaardig gemor. Met een uiterste perfiditeit gingen de nazi’s vervolgens stap voor stap verder. Ze verboden joden deel uit te maken van luchtbeschermingsdiensten en van de redacties van kranten en persbureaus; ze ontnamen hen het recht op ritueel slachten; ze ontzegden hen de toegang tot openbare gebouwen, cafés, bioscopen, theaters, enzovoort. Vanaf januari 1941 lieten ze alle joden als jood registreren bij de plaatselijke bevolkingsregisters. Met behulp van deze registers registreerden bedrijven joods personeel apart. Iedere vorm van verzet, elke kritische opstelling en elk weigeren van medewerking aan de bezetter was een zeer individuele en riskante stap die nauwelijks of niet op steun kon rekenen.

Razzia’s

In oktober 1941 voerden de nazi’s de eerste joden uit de Liemers weg. Kort daarop moest de joodse gemeente in Gendringen worden opgeheven. De nazi’s spotten met gelovige joden die ervan overtuigd waren tot het door God uitverkoren volk te behoren. Ze genoten er schandelijk van hen als ongedierte te kunnen behandelen. Veel niet-joden stonden hier tamelijk onverschillig tegenover. In het verzuilde Nederland waren joden in de ogen van niet-joden anders en minder achtenswaardig. Dit gegeven was voor de bezetter voldoende om de isolatie van de joodse gemeenschap systematisch en zonder veel verzet door te kunnen voeren. Weliswaar protesteerden verschillende geestelijke leiders van rooms-katholieke, hervormde en gereformeerde zijde regelmatig tegen deze en volgende nationaalsocialistische maatregelen en stelden zich moedig op in het persoonlijk contact met Duitse autoriteiten, maar ze konden niet voorkomen dat velen zich lieten verleiden tot aanpassing aan de omstandigheden.

Uitroeiing heeft grote prioriteit

Vanaf februari 1942 moesten alle joden een gele davidster dragen met het woord jood erop. Vanaf 30 juni mochten ze niet meer fietsen en niet meer met treinen, trams en bussen rijden. Ook mochten ze niet meer telefoneren. Jood-zijn betekende steeds meer in een uitzonderingspositie verkeren. Op 1 september 1942 werden zes Zevenaarse joden opgeroepen in een werkkamp in Putten te gaan werken. Op 2 oktober werden hun gezinnen opgehaald en overgebracht naar Auschwitz en daar binnen veertien dagen vermoord. Steeds meer waren de joden om te overleven aangewezen op de plaatselijke bevolking te midden waarvan ze jaren geleefd hadden. Graag wilden ze hulp accepteren. Helaas waren er weinig mogelijkheden voor hulp. Om een onderduikadres te vinden, moest je goede contacten bezitten en soms ook geld. Angst en praktische problemen deden mensen soms beslissen geen onderduikers in huis te nemen. Bovendien bestond er een vastgeroest vooroordeel tegen joden. En tenslotte had de Duitse bezetter duidelijk verklaard welk lot iemand wachtte die betrapt werd op het bieden van hulp aan joden.

Verzet bleef uit

De meeste mensen bleven passief toekijken, soms met een slecht geweten, soms uit angst voor represailles. Over het algemeen stonden ze niet onverschillig tegenover het lot van de joden, maar meermalen waren ze ook uit op eigen voordeel, handelden opportunistisch en werden gedreven door andere prioriteiten en lijfsbehoud. Zij die ondanks alle bedreigingen onderduikers een onderdak verschaften, stonden evenals de onderduikers gedurende vaak lange periodes onder zware morele en psychische druk. Van de Zevenaarse joden wisten alleen S.L. Gans, S. Gans en J. Rosenberg en hun gezinnen onder te duiken. Op 10 april 1943 moesten alle joden die in Zevenaar overgebleven waren, zich melden in concentratiekamp Vught. Zij die zich meldden, werden op transport gezet naar Sobibor. Van verschillende kanten kwamen er al gauw verontrustende berichten over gaskamers en massamoord op industriële schaal. Deze berichten waren te gruwelijk om tot zich door te laten dringen. Niemand kon zich voorstellen dat joden stelselmatig aan de lopende band werden omgebracht. De onvoorstelbaarheid van de berichten en twijfel aan de waarheid ervan hadden tot gevolg dat verzet uitbleef.

Enkele overlevenden

Samen met krijgsgevangenen, ex-dwangarbeiders, ex-politieke gevangenen en allerlei andere Nederlanders die op de een of andere manier buiten de grenzen terecht gekomen waren, keerde een klein aantal joden na de Duitse capitulatie terug. Op 17 juli 1945 werd bekend dat van de joodse gemeenschap in Zevenaar 14 leden de oorlog hadden overleefd, 32 waren vermoord en 34 nog waren vermist. Hoeveel er uiteindelijk omgekomen waren, was nog niet bekend.