In september ‘44 begon de oorlog voor ons pas goed
Henk Huuskens (1931) groeide op in Giesbeek en maakte de Tweede Wereldoorlog van dichtbij mee. Behalve de gevechten en de evacuatie bracht de aanwezigheid van het Duitse leger Henk leuke momenten. Henk herinnert zich nog dat de Duitse soldaten snoep gaven en hem in de auto lieten zitten. Voor een jongen die opgroeide in het Giesbeek van de jaren dertig was dat een hele beleving.
Henk Huuskens (1931) groeide op in Giesbeek en maakte de Tweede Wereldoorlog van dichtbij mee. Behalve de gevechten en de evacuatie bracht de aanwezigheid van het Duitse leger Henk leuke momenten. Henk herinnert zich nog dat de Duitse soldaten snoep gaven en hem in de auto lieten zitten. Voor een jongen die opgroeide in het Giesbeek van de jaren dertig was dat een hele beleving.
Giesbeek in de Tweede Wereldoorlog
Henk Huuskens (1931) groeide op in Giesbeek en maakte de Tweede Wereldoorlog van dichtbij mee. Behalve de gevechten en de evacuatie bracht de aanwezigheid van het Duitse leger Henk leuke momenten. Henk herinnert zich nog dat de Duitse soldaten snoep gaven en hem in de auto lieten zitten. Voor een jongen die opgroeide in het Giesbeek van de jaren dertig was dat een hele beleving.
De oorlog begint
“In 1938 begon het al aardig te rommelen. Er waren meters prikkeldraad en er werden kazematten langs de IJssel gebouwd. Mijn vader had grond in het Broek. Ik zie hem nog aankomen met dat juk met twee emmers. Mijn moeder molk, mijn vader hielp haar. Na schooltijd moest ik ook mee. Dan kon ik de bak voor de koeien volpompen met water. Op 10 mei 1940 kwam mijn vader ’s morgens terug van het land. Hij zei: ’Ik denk dat het nu dan oorlog is, want je hoorde schieten en knallen ook.’ Iedereen die aan de overkant van de dijk woonde moest weg. Volgens mij zijn ze maar een nacht weggeweest, want toen waren de Duitsers er al. De kazematten en het prikkeldraad bij de IJssel hebben de Duitsers niet tegengehouden. Er is hier toen geen schot gevallen.
Duitse leger in Giesbeek
De Duitsers lieten een soort bezettingsleger achter. Voor ons was het hartstikke leuk, joh. Ze stonden op het schoolplein, bij de boomgaard en bij ons op de Gemeint onder de knotwilgen. Voor ons was dat hartstikke fijn. Dan mochten we in de auto zitten en kregen we snoepjes. Die kerels hadden van alles. Wij hadden vroeger niks. De Duitsers hadden en kamp gemaakt in de Landaansestraat. Daar stonden schijnwerpers en afweergeschut. Aan het begin van de oorlog mochten we als blagen daar wel bij komen. Ik liep daar dan ook. Als ze daar bezig waren, werd je weggejaagd. Je kreeg ook weleens een klap en zo. Later werd het minder: je mocht niet overal meer komen.
Het werd menens
De grote jongens moesten naar Duitsland gaan werken. Ik was nog jong. De oorlog ging rustig door. Tot september ’44: toen begon voor ons de oorlog feitelijk pas goed. Het was zondag 17 september, ik weet nog wel, het was heel mooi weer. Er waren veel vliegtuigen, dat kon je goed zien. Op 1 april ‘45, met Pasen, zaten de Duitsers bij ons achter. Ze gingen mitrailleursnesten graven ook bij Wieggers voor in de tuin. Het vechten zag je eerst in de verte. Later kwamen ze dichterbij. Dan hoorde ik ze echt schieten. De moffen schoten van de bulten van Rheden richting Zevenaar waar de Engelsen inmiddels zaten.
Giesbeek lag klem
Lathum en Angerlo waren al min of meer bevrijd, maar Giesbeek lag precies in de lus van de IJssel. In Giesbeek lagen Duitsers. Het was mooi weer in april. Als we buiten met een paar Duitsers op de bank zaten vroegen we: ‘sind Sie ängstig?’. Ze antwoordden dan: ’Wir sind ängstig, ja.’ Toen het begon te knallen riep mijn vader: ‘liggen, liggen’. Hij wist ook niet wat er gaande was. De eerste granaten vielen tussen Rooding en ons in, een stuk of drie. De ruiten gingen eruit. Dat was onze eerste kennismaking met granaten. Wij gingen gauw de schuilkelder in die ome Willem had gebouwd. Toen die granaten vielen moest Giesbeek op 8 april evacueren.
Ik zie ze nog gaan
De mensen moesten weg. Mijn ooms en tantes ook: ome Gradus en tante Til. Ik zie ze nog gaan. Ze woonden in Westervoort, maar hadden de hele oorlog hier gezeten. Wij zijn niet geëvacueerd of gevlucht. Mijn vader had koeien op stal en ome Willem had een hoop geiten. De grote jongens van de buren, ome Willem en tante Aaltje, waren allemaal weg. De grote ‘vrölie’, de meisjes, waren nog thuis. Een paar andere buren zijn door de Wetering heengebaaierd. ’s Avonds gingen ze op de vlucht naar Zevenaar. Dat was behoorlijk gevaarlijk, want de Duitsers schoten op alles wat bewoog. Ze dachten dat op de vluchtroute landmijnen lagen. ‘Je moet daar lopen,’ zei politieman Vossen, ‘waar je natte voeten krijgt, daar liggen geen landmijnen.’ Er schijnen dus geen landmijnen gelegen te hebben, want ze zijn allemaal goed overgekomen.”
Interviewer en auteur: Toine van de Lisdonk