Toegankelijkheid

Skip to main content

“We moesten in de pet kieken” - Herinneringen aan de evacuatie van Henny en Henk Krutwagen uit Westervoort

80 jaar geleden werd Nederland bevrijd. In de aanloop daarnaartoe vonden in de Liemers hevige gevechten plaats. Tijdens de winter van 1944-1945 moesten duizenden inwoners noodgedwongen vluchten voor het oorlogsgeweld. In deze serie deelt het Cultuur- en Erfgoedpact persoonlijke herinneringen aan deze evacuatie, als onderdeel van de herdenking van 80 Jaar Vrijheid in de Liemers.

Henny Volman-Krutwagen (geboren in 1930) en haar broer Henk Krutwagen (1933) krijgen het gevaar van de oorlog van dichtbij mee. Westervoort wordt regelmatig beschoten en Duitse soldaten nemen hun intrek in het dorp. In het najaar 1944 is het zover: ze moeten evacueren naar de Achterhoek. Ze komen terecht in een nieuwe omgeving, waar ze herinneringen voor het leven maken. 

Henny Volman-Krutwagen en Henk Krutwagen (2025)

 

Een warm gezin in sobere tijden

Henny en Henk groeiden op in de Pals, een buurtschap net buiten Westervoort. Hun vader werkte als stoker in de steenfabriek, hun moeder runde het huishouden. Het gezin leefde eenvoudig, maar met warmte en humor. Henk leerde zwemmen in de Rijn — niet met zwemdiploma’s, maar door zijn vader, die hem vanaf de kant de rivier liet inlopen. Hij nam hem op zijn rug en zei: “Zwemmen!” “En voor we de overkant bereikten, kon ik het.”

Opgroeien in een dorp vol tegenstellingen

In de jaren voor de oorlog was Westervoort verdeeld in katholieke en protestantse delen. Kinderen van verschillende geloven gingen naar aparte scholen. Henk en Henny gingen naar een katholieke school, de protestantse kinderen naar de Hervormde school. Het speelplein van deze twee scholen grensde aan elkaar en werd door de ene hoofdonderwijzer in tweeën gedeeld door met een stok een streep in het grind te trekken. “Maar als de andere hoofdonderwijzer dan naar buiten kwam, trok deze de lijn een halve meter verder en dan begon het knokken. En omdat we in die tijd nog allemaal klompen droegen, werden die bij wijze van spreken op elkaars koppen kapot geslagen,” vertelt Henk lachend.

De jongensschool. Links was katholiek rechts protestant 2 1

De jongensschool op het St. Werenfridus kerkpad. Links was katholiek, rechts protestant.

Begin van de oorlog

Henny herinnert zich het begin van de oorlog nog goed. Ze was toen 10 jaar en verbleef op dat moment op De Schans. Vroeg in de ochtend hoorde ze vanaf de dijk: “Het is oorlog.” Ze stapte haar bed uit om te komen kijken en vroeg: “Oorlog? Wat is dat?” “Ik had echt geen flauw idee wat oorlog was”, zegt Henny. Niet veel later zag ze Nederlandse militairen de Rijn oversteken. Ze ruilden hun uniformen voor gewone kleren, begroeven hun soldaten jassen en broeken in de grond en markeerden de plek met takjes om ze later weer op te kunnen halen. Onderweg naar huis fietste Henny langs nonnen met witte schorten vol bloed en grote drukte rond drie boerderijen in het dorp. Dit maakte enorme indruk op haar. Thuis zaten familieleden die niet meer in hun eigen huis durfden te blijven vanwege de gevechten bij de brug. Henny herinnert zich hoe de brug werd opgeblazen, en hoe het land tegenover hun huis plotseling ‘tot leven’ kwam — daar lagen soldaten in camouflage kleding. De dag erna marcheerden Nederlandse krijgsgevangenen langs. De oorlog was begonnen.

Spanningen lopen op

Na de Duitse inval veranderde het leven in Westervoort. De spanning in het dorp nam toe. ’s Nachts hoorden ze het geklik van Duitse laarzen op de straat. “Dat was een nare tijd,” zegt Henny. Duitse soldaten namen hun intrek in huizen en garages. Henny en Henk herinneren zich de mannen in uniform en de bijnaam “Centenbakske” voor een van hen, die een hele grote kin had. En de schrik van hun moeder als het varken dat ze verstopt hadden, weer begon te gillen in het schuurtje. Ze probeerde het dier stil te houden met andijvie, bang dat het ontdekt zou worden. 

Strategisch dorp onder vuur

Westervoort lag op een cruciaal punt: de brug over de IJssel vormde de verbinding tussen Duitsland en het Roergebied. Het Duitse leger gebruikte die route voor bevoorrading en terugtocht en de geallieerden wisten dat. Daarom werd het dorp herhaaldelijk beschoten — soms met maanden ertussen, maar altijd met grote kracht. Tijdens de luchtlandingen in september 1944 stonden Henny en Henk op het platte dak. De vliegtuigen vlogen zo laag over dat het leek alsof je ze kon aanraken. “We dachten dat ze net over de IJssel landden, maar ze gingen helemaal door tot Wolfheze,” vertelt Henk. Arnhem stond in brand en dagenlang dwarrelde er verkoold papier door de straten van Westervoort. Een voorbode van wat komen ging.

Tussen bommen en waslijnen

Er werd dag en nacht geschoten op Westervoort — alleen op donderdag om vijf uur was er even vuurstilte. Op zo'n middag stond buurman Jan Gerritsen buiten op straat een Duitse legerjas blauw te verven in een inmaakketel op een spiritusbrander. Henk en zijn vader liepen erheen, blij met het moment van rust. Maar toen hoorden ze het bekende geluid van afweergeschut: “pong, pong, pong” in de verte bij Nijmegen. Dat was het teken. Ze renden naar huis en doken in oude gaten in de grond die ooit waren gegraven om spullen te verstoppen, maar nu dienst deden als noodschuilplaats. Daarna sprintten ze naar de schuilkelder — dwars door het tuinpad, waar Henk bijna gescalpeerd werd door de waslijnen die op hoofdhoogte gespannen waren. “Je dacht aan niks, je rende gewoon”, zegt Henk. “Soms nog met een bord met eten in de hand,” herinnert Henny zich. De schuilkelder lag achter het huis en werd gedeeld met de buren, een gezin met acht mensen. Als er geschoten werd dan werd iedereen er gewoon in geduwd, of er plek was of niet.

Evacuatie op platte wagens met rood kruis

In het najaar van 1944 kwam het bevel tot evacuatie. De bewoners van Westervoort – zo’n 2600 mensen - moesten zich verzamelen bij het spoorweg viaduct, waar paarden met platte wagens klaarstonden. Op de wagens lagen lakens met een rood kruis erop, zodat vanuit de lucht te zien was dat het om burgers ging. Ouderen mochten op de karren zitten, de rest liep erachter. Eerst werd gezegd dat ze naar Polen zouden gaan, maar nog vóór Zevenaar veranderde dat: ze gingen naar Friesland. 

Onderweg werden ze opgevangen in Hummelo, waar bij de Hervormde kerk erwtensoep werd uitgedeeld. Henk, toen elf jaar oud, werd uit de stoet geplukt door dames van de kerkenraad die hem zielig vonden en in de consistoriekamer zijn verhaal wilden horen. De goedbedoelende dames hielden Henk zo lang aan de praat dat hij zijn soep miste. Hij moest achter de stoet met evacuees aan rennen. 

Een varken met een poppenhoofd

In de dagen vóór de evacuatie nam de familie nog een drastisch besluit: het varken moest geslacht worden. “Want onderweg moest je wel wat te eten hebben,” zegt Henk. Het vlees verstopten ze in de kinderwagen van een tante —een vierkant karretje met een kapje erboven — en bovenop legden ze het hoofd van een pop. Voor wie niet goed keek, leek het op een slapend kind. Onderweg durfde niemand het te controleren. 

Eerst slapen op de vloer

De tocht ging verder naar Keijenborg in de toenmalige gemeente Hengelo (Gld) waar de evacuees met tientallen anderen werden opgevangen in de lagere school. Daar sliepen ze kop aan kop, man aan man, met mensen van allerlei leeftijden, geloven én huisdieren door elkaar heen. 's Nachts moest je oppassen waar je liep, want overal lagen mensen. Toen er difterie uitbrak, moesten ze nog een week blijven. Uit angst voor besmetting mocht niemand worden ondergebracht in gewone huizen. Die week in quarantaine bracht onverwachts iets heel bijzonders: een verpleegster van het Rode Kruis wist ergens pudding op te scharrelen. “Dat hadden we in jaren niet gehad,” zegt Henk, “want suiker en melk waren al heel lang niet meer verkrijgbaar.”

Een onverwacht thuis

Uiteindelijk kreeg het gezin van Henny en Henk onderdak bij een protestantse boer in Keijenborg. Hun moeder barstte in huilen uit toen ze hoorde dat ze als katholieken bij protestanten moesten gaan wonen. Maar die zorgen bleken onnodig. “We zijn nog nooit zulke goede mensen tegengekomen,” zeggen ze allebei. De boerderij van Langeler werd een tweede thuis. “Dat zijn zo lang als ze geleefd hebben altijd de beste vrienden van ons geweest. En daar hebben we een schitterende tijd gehad. Want iets van oorlog merkte je daar niet.” Er heerste rust op de boerderij. Geen vliegtuigen, geen bombardementen, alleen stilte en werk. 

Een tijd uit een andere wereld

Op de boerderij van Gert-Jan Langeler en zijn knecht en meid leek de tijd stil te staan. Er was geen elektriciteit, dus ’s avonds brandden de olielampen en werd het werk met de hand gedaan. Het dorsen van het graan ging nog met de vlegel — een ritmisch geluid dat je al van ver hoorde: klip, klop, klop. Henny en haar moeder leerden wol spinnen aan een van de spinnewielen in de keuken. Ze breiden sokken en borstrokken van schapenwol die zo vet en stug was dat je ze rechtop kon neerzetten. “Die borstrok bleef gewoon staan, alsof het een maliënkolder was,” zegt Henk lachend.

De oude boer zelf was een imposante verschijning. Gebocheld, met reusachtige handen en zelfgemaakte klompen, leidde hij het huishouden op zijn manier. In de winter zaten ze met z’n allen rond een roodgloeiende stoof, in de grote voorkamer die alleen werd gebruikt bij kou of feest. Ze hielpen mee met het dorsen van graan, het spinnen van wol en het maken van sokken. De winter was streng, met dikke pakken sneeuw en lange wandelingen naar de kerk en de bakker.

Verhalen van gastvrijheid en humor

De protestantse boer Gert-Jan ontving hen met de woorden: “Doe maar zoals jullie gewend zijn, wij kieken in de pet.” En na die woorden hield hij zijn pet voor zijn gezicht om te bidden. Daarmee bedoelde hij: iedereen doet z’n gebed op z’n eigen manier. De kinderen kregen een warm welkom. Elke zondag liep het gezin Krutwagen naar de katholieke kerk in Keijenborg, een wandeling van twintig minuten. Bij terugkomst kregen ze ham, koffie en een gekookt ei. “Dat vond ik geweldig,” zegt Henny. “Ze wachtten gewoon op ons.” 

Moeder gaf zelfs huishoudles aan de vrouw van de knecht, die soep maakte met gehaktballen “zo groot als een honkbal”. Die werden netjes omgevormd tot kleine balletjes — om vervolgens door haar weer tot één grote bal gekneed te worden.

Tussen het stro in de knechtenkamer

In het huis van boer Langeler sliep het gezin van Henk en Henny in de knechtenkamer, op rechte schoven stro met daarover een gestikte deken. “We lagen er met z’n vieren, mannetje aan mannetje,” vertelt Henk. Hun spullen lagen op een plankje, hun jas konden ze ernaast ophangen. De wc was achter de koeienstal, boven de mestgoot. Wassen gebeurde buiten, bij de pomp aan de achterdeur. Net als veel anderen hadden ze bij de evacuatie meerdere lagen kleding gedragen, soms zelfs twee keer ondergoed om zo veel mogelijk mee te kunnen nemen. Met hun bundeltjes kleding hadden ze zich naar Hengelo gesleept, waar ze voorlopig zouden blijven.

Familie dichtbij, ervaringen verschillend

Veel familieleden uit Westervoort verbleven in dezelfde regio, waardoor ze elkaar konden blijven zien. Niet iedereen had het zo goed getroffen. De grootouders van Henny en Henk kwamen wel bij katholieken terecht, maar kregen daar nauwelijks te eten en werden hard aan het werk gezet. “Opa werkte zich een ongeluk,” herinnert Henk zich. 

De dag van de bevrijding 

De bevrijding kwam onverwacht. Terwijl ze nog bezig waren met het graven van een schuilkelder, zagen ze in de verte een Canadese motorrijder opduiken. De schop ging aan de kant, iedereen rende naar de hoofdweg waar de bevrijders voorbij trokken — met grote ogen keken ze naar de tanks, trucks en soldaten. Niet lang daarna werden geallieerde troepen, waaronder Schotten, ondergebracht bij boerderijen in de buurt. Eén van hen liet Henk zelfs schieten met zijn pistool. Na het vertrek van de bevrijders, bleef er van alles achter: blikken eten, zeep, flessen benzine. Henk wist er wel raad mee — de rode vloeistof die hij vond bleek benzine te zijn en leverde hem een flinke beloning op van de boer. Ook kinderen deden mee aan het ruilverkeer: “Soap for eggs,” leerden ze roepen bij de geallieerde kampen. In ruil voor zeep kregen ze blikken voedsel met stamppot, vlees of zelfs voorgebakken pannenkoeken.

De terugkeer: alles kwijt  

Toen Henny en Henk begin mei 1945 terugkeerden in Westervoort, leek hun dorp niet meer op wat het geweest was. De aanblik was troosteloos: ingestorte daken, kapotte ramen, lege straten. “Geen glas, niks, niks,” zegt Henny. Ze behoorden tot de eersten die terugkwamen, via het Loo naar de Pals — waar hun grootouders woonden. Dit deel van het dorp was niet beschoten en hier lagen geen landmijnen. Daarna begonnen ze aan het herstel. Een van de eerste taken: het opsporen van de vensterluiken van hun huis, die door de Duitsers waren gebruikt voor het bouwen van bunkers. Met resthout van ingestorte huizen en glas uit een oude broeikas timmerden lokale timmerlui de eerste ramen: één raam per woning, zodat iedereen weer naar buiten kon kijken. Het duurde uiteindelijk wel een jaar voordat het huis van Henk en Henny zodanig opgeknapt was dat ze het weer konden bewonen. Tot die tijd woonden ze bij hun grootouders in de Pals.

Zoals veel families had ook die van Henny en Henk geprobeerd hun bezittingen te verstoppen voor vertrek. Mooie theekisten vol servies werden in de tuin begraven, met tabaksplanten erbovenop geplant — tabak was toen zo waardevol als goud. Maar juist op die plekken groeiden de planten slecht, en dat viel op. Plunderaars wisten zo precies waar ze moesten graven. “Alles was gestolen,” vertelt Henk.

Levensgevaar bij terugkomst

Westervoort lag vol landmijnen, pantsermijnen en boobytraps — bedoeld om geallieerde troepen tegen te houden, maar levensgevaarlijk voor wie terug naar huis wilde. Op het tuinpad lagen gele linten, rode spelden en vlaggetjes met doodskoppen. Een buurman gebruikte een oude paraplu als mijndetector, prikte in de grond tot hij een patroon dacht te herkennen en rolde de mijnen er soms letterlijk uit. “Die witte linten, daar had je Westervoort mee kunnen behangen,” zegt Henk. Sommige mensen maakten er zelfs jurken van. Maar één misstap, en ook zij hadden het niet overleefd. In een naburig gezin dachten ze dat de boomgaard weer veilig was. Op een zondag — het was een verjaardag — gingen ze er met vijf van de kinderen naartoe. Er volgde een enorme knal. “Ineens waren ze allemaal weg,” zegt Henk. Alleen de moeder overleefde, omdat ze binnen zat met haar jongste die pap zat te eten.

Dansen op de deel

Toch werd er ook gefeest — ondanks dat niemand iets had. Schuren waarvan het dak nog heel was, veranderden in danszalen. Ome Wim speelde mondharmonica als geen ander, bij de bevrijding van Eindhoven had hij zelfs op de radio gespeeld. Nu speelde hij voor teruggekeerde buren en familie in Westervoort. “Vanavond dansen bij die en die,” ging het rond. Bijna elke avond was er wel ergens bal. Henk vond het niks, al dat gedraai van volwassenen. Hij speelde liever verstoppertje. 

Een jas met strepen en een dorp vol dezelfde jurken

Ook de hulp kwam op gang. De familie kreeg kleding van de HARK, het Rode Kruis. Henny weet nog hoe haar moeder een gele winterjas met rode strepen kreeg. “Het leek wel een circusjas,” zegt Henk lachend. Maar ze was er blij mee. In de kolenopslag van Van Dalen hingen tientallen identieke jurken en binnen de kortste keren liep het halve dorp in hetzelfde tenue. “Mijn moeder deed hem niet meer aan toen ze er tien in het dorp tegenkwam.” Ondertussen probeerden ze ook hun eigen spullen terug te vinden: tafels, stoelen, kasten — overal verspreid, vaak in garages in ’t Slag. Soms kregen ze iets terug. Veel raakten ze voorgoed kwijt.

Een ervaring voor het leven

Wat Henny en Henk meemaakten tijdens de Tweede Wereldoorlog is nooit verdwenen uit hun herinnering. “We waren kinderen, maar we vergeten het nooit,” zeggen ze. De oorlog maakte hen jong volwassen. Wie alles kwijt raakt, leert leven met weinig. En wie opgevangen wordt door vreemden, vergeet nooit wat echte zorg en medemenselijkheid zijn. Het jaar op de boerderij, tussen de dorsvlegel, de stoof en de spinnewielen, bleek achteraf het beste wat hen had kunnen overkomen. Wat hen vooral is bijgebleven? De hartelijkheid van gewone mensen, het delen in moeilijke tijden en de hechte gemeenschap in de Achterhoek. “Wat wij daar leerden — zorgen voor elkaar, helpen bij ziekte en rouw — dat hadden wij bij terugkomst ook nodig,” zegt Henk. En dat bleef ze bij: “Als iemand ziek was, stond de hele buurt klaar.”

   Jonge Henk 1     771509316.600224 1 1

L: Kinderfoto van Henk (jaartal onbekend) | R: Henk en Henny in 1942
Interviewer: Anna van Velzen Auteur: Bibi Bodegom

Benieuwd naar hoe Henny en Henk hun verhaal vertellen? Luister dan naar aflevering 6 van de podcast Kind op de vlucht – Herinneringen aan de evacuatie van de Liemers 1944-1945 op YouTube, Spotify en Apple Podcasts.

Dit verhaal is onderdeel van 'Evacuatieverhalen van de Liemers', een oral history project van het Cultuur- en Erfgoedpact van de Liemers in samenwerking met de gemeenten Duiven, Westervoort en Zevenaar, Kunstwerk! Liemers Museum, Nomansland Pictures en de historische verenigingen in de Liemers. Een serie indrukwekkende en persoonlijke verhalen van mensen die als kind de Tweede Wereldoorlog meemaakten en eind 1944 moesten vluchten voor het oorlogsgeweld. Op onze website lees je alle verhalen, en in de podcast 'Kind op de vlucht' komen 10 van de getuigen zelf aan het woord.