Opleving van rooms-katholieke gebruiken en verenigingen
Vanaf eind zeventiende eeuw konden rooms-katholieken in de Liemers niet openlijk hun geloof praktiseren. In de Kleefse enclave (Zevenaar, Duiven, Groessen, Loo) konden ze dit min of meer wel. In 1796 en in de Kleefse enclave in 1816 werden alle kerkgenootschappen gelijkgesteld.
{gallery}opleving-rooms-katholieken{/gallery}
Hernieuwd zelfbewustzijn
Vooral in de tweede helft van de negentiende eeuw traden rooms-katholieken in de Liemers met een hernieuwd zelfbewustzijn naar voren. Altijd hadden ze de meerderheid gevormd. Desondanks voelden ze zich in de zeventiende en achttiende eeuw achtergesteld door de protestantse minderheid (5-35% van de lokale bevolking). Het jaar 1853 vormde een belangrijk keerpunt: de Nederlandse kerkprovincie werd opnieuw opgericht. Er kwamen vijf bisdommen: Utrecht, Haarlem, ’s-Hertogenbosch, Breda en Roermond. Ter ere van Willibrord kwam de aartsbisschoppelijke zetel in Utrecht. De emancipatie van het katholieke volksdeel volgde.
Oprichting van verenigingen en eigen belangenorganisaties
Wat het hernieuwde zelfbewustzijn betekende, kunnen we goed zien in Zevenaar. Daar had de protestantse bestuurlijke elite tot het midden van de negentiende eeuw veel invloed. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw gingen de overwegend rooms-katholieke lagere adel en de plaatselijke rooms-katholieke geestelijken de lakens uitdelen. Op allerlei fronten richtten ze eigen belangenorganisaties en verenigingen op. Aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw gaven zij richting aan ontwikkelingen op het terrein van de politiek, het onderwijs, de ziekenzorg, de woningbouw en het algemeen bestuur. Geschoolde, relatief welgestelde rooms-katholieken zetten hun stempel op boerenbonden, coöperaties en kerkelijke liefdadigheidsorganisaties. Leden van de rijke familie Van Nispen waren onbetwiste opinieleiders. Zij opereerden niet alleen op lokaal niveau, maar vertegenwoordigden de Liemers op provinciaal en nationaal niveau. De protestanten hadden niet veel meer in te brengen.
Het rijke roomse leven
De Rooms Katholiek Kerk bepaalde van de wieg tot het graf het leven van haar leden. Meerdere gelovigen gingen – al dan niet plichtmatig – vrijwel dagelijks naar de kerk met haar rijke, vaste liturgie. Ze vereerden hun heiligen, in het bijzonder Maria. Vrijwel alle rooms-katholieken hadden thuis enige heiligenbeelden en legden er geregeld verse bloemen bij en / of staken er een kaarsje aan. Daarnaast namen ze deel aan de vele processies en gingen op bedevaart in bijvoorbeeld Kevelaar. In bijna ieder gezin studeerde een zoon voor priester of ging een zoon of dochter een klooster in. Pastoors benadrukten het belang van de eigen katholieke identiteit in iedere fase en op elk terrein van het leven. Het ‘rijke roomse leven’ werd voor een groot deel in stand gehouden door sociale controle. Wie er niet aan meedeed, kon problemen verwachten op het werk, op school of in de familie. Ook de pastoor en de kapelaans oefenden sociale controle uit. Ze hielden onder meer door huisbezoeken goed bij wat hun ‘schaapjes’ deden. Werden in een gezin niet voldoende kinderen verwekt, dan gingen ze op bezoek om aan te dringen dit wel te doen.
Schutterijen
In de tweede helft van de negentiende eeuw was er een romantisch verlangen naar de ‘glorietijd’ van de kerk in de middeleeuwen. De kerk stimuleerde het (her)oprichten van schuttersgilden als middel van binding tussen haar leden. Schuttersgilden waren van oorsprong verenigingen tot onderlinge hulp en samenwerking. Ze behartigden in een buurt de gemeenschappelijke belangen en regelden onderlinge plichten en rechten. Al in 1328 waren er in de Liemers georganiseerde eenheden van plaatselijke gemeenschappen. Eén ervan was het Gilde van Babberich en Holthuijsen. De leden van een gilde (weerbare mannen tussen de achttien en zestig jaar), vervulden allerlei taken. Zo streden ze tegen overstromingen en boden bescherming tegen aanslagen op have en goed door landlopers en plunderende soldaten. Soms traden ze ook op tegen inbreuken op de processiegang, een traditie die diep in de Liemers was geworteld. De (her)opgerichte schutterijen in de negentiende eeuw fungeerden slechts als folkloristische gezelligheidsverenigingen met vage verwijzingen naar een rijk historisch verleden. Ze hielden optochten met muziek, vendelzwaaien, huldebetoon aan rooms-katholieke geestelijken en wereldlijke overheden, schuttersfeesten en schietoefeningen.