Een gestolen paard
Een manier om tijdens de Eerste Wereldoorlog het moreel van het Duitse volk te breken, was de blokkade door de Britse marine van alle grote Duitse havensteden. De Duitse marine kreeg het, ondanks enkele verwoede pogingen, niet voor elkaar deze blokkade te breken. Gevolg was een toenemend tekort in Duitsland van allerlei overzeese voedingsproducten en grondstoffen voor de industrie. Hierdoor ontstond een levendige smokkel naar Duitsland vanuit Nederland.
Liemers Museum
Een onweerstaanbaar aanbod
Koffie, thee, suiker, vlees, chocolade, tabak waren de meest gesmokkelde producten. Er werden vindingrijke manieren bedacht om deze zaken over de grens te krijgen; koffiebonen in het frame van een fiets, pakjes boter in een geprepareerde onderrok, plakken chocolade in een kruiwagen met daaroverheen een lading zand of grind. Soms werden de Nederlandse en Duitse douaniers gewoonweg omgekocht. Een weekloon voor een Nederlandse kommies was indertijd 2,50 gulden. Georganiseerde smokkelbendes betaalden met gemak 7,50 gulden als zij even wegkeken bij het illegaal over de grens brengen van een aantal paarden of koeien. In die tijden van grote tekorten was een dergelijk aanbod lastig te weerstaan.
Het Azewijnse paard
Een inmiddels internationaal bekend verhaal is dat van het Azewijnse paard. De 32-jarige landbouwer L. Lueb uit Klein-Netterden trok zich, zoals zoveel streekgenoten aan beide kanten van de grens, weinig aan van het uitvoerverbod voor onder andere paarden. Op 7 september 1914, midden in de nacht, stond hij aan de Duitse kant van de Wetering en trok met behulp van een touw een paard vanaf de Azewijnse kant door het water de grens over. Het betrokken paard is de geschiedenis ingegaan als het Azewijnse paard. Het heeft namelijk gezorgd voor een merkwaardige reeks rechtszaken, welke tot op de dag van vandaag behoren tot de vaste leerstof van iedereen die in Nederland rechten studeert.
Het oordeel van de rechtbank
Lueb werd op 27 oktober 1914 door de rechtbank in Arnhem veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf wegens de verboden uitvoer van een paard. De rechtbank achtte bewezen dat Lueb
"uit Azewijn, gemeente Bergh, terwijl er oorlogsgevaar was, een paard over de Duitsche grens naar Klein-Netterden (Duitschland) heeft uitgevoerd, door, staande aan de Duitsche zijde van het grenskanaal tusschen Nederland en Duitschland, terwijl bedoeld paard aan de overzijde van dat kanaal zich op Nederlandsch territoir bevond, opzettelijk door middel van een touw, waarmede dat paard om den hals was vastgeknoopt, dat dier door het water van gemeld kanaal naar de plaats, waar hij stond, te trekken."
In beroep
De rechtbank redeneerde dus dat niet Lueb, maar het paard beslissend was voor de locus delicti, de plaats van het delict. Het delict had zich op Nederlands grondgebied afgespeeld. Lueb ging tegen dit vonnis in beroep bij het gerechtshof in Arnhem. Het gerechtshof bevestigde op 10 december niet alleen het vonnis van de rechtbank, maar verhoogde ook nog de gevangenisstraf tot drie maanden. Lueb liet het er niet bij zitten, en ging in cassatie bij de Hoge Raad. Helaas voor hem verloor hij weer. In zijn arrest van 6 april 1915 bevestigde de Hoge Raad dat men zich niet in Nederland hoeft te bevinden om daar een misdrijf te plegen.
Paard, touw of spier
Alle rechtscolleges waren het er dus over eens dat Lueb, staande op de Duitse oever van de Wetering, in Nederland een misdaad had gepleegd. Het interessante is, dat elk van hen volgens een andere redenering tot dezelfde conclusie kwam. Allereerst oordeelde de rechtbank dat het paard beslissend was voor de locatie van het plaats delict. Het gerechtshof zag het touw als het verlengde van Lueb's arm, die zich dus tot op Nederlands grondgebied uitstrekte. Bij de Hoge Raad stelde de advocaat-generaal het in zijn conclusie iets fijnzinniger, namelijk dat de spierbeweging van Lueb zich via het touw tot op Nederlands grondgebied uitstrekte. In het arrest van de Hoge Raad is de redenering te lezen dat men met een instrument kan handelen op een andere plaats dan waar men zich bevindt.
De betekenis in het computertijdperk
Dankzij het Azewijnse paard is er jurisprudentie geschapen die stelt dat het mogelijk is in Nederland een misdrijf te begaan, terwijl men zich in het buitenland bevindt. Dit is sinds 1915 altijd zo geweest, maar is met de komst van het computertijdperk van nieuwe betekenis geworden. Het doet er niet toe, waar iemand achter de computer zit, want de plaats van de dader bepaalt niet of er een strafbaar feit is gepleegd. De locus delicti wordt bepaald door de plaats waar het misdrijf plaatsvindt. Het gaat er dus om wáár de gehackte computer staat, wáár de virussen actief worden, wáár de illegale bestanden gedownload worden, enzovoorts. Het touw dat Lueb het Azewijnse paard om de nek legde, is nu het wereldwijde web.